‘Ik ben een mens. Niet van halve, maar van hele bloed.’

Eerlijk gezegd! Het verhaal van de Indische Amber-Helena Reisig (30), oud-stadsdichter van Heerlen, schrijver, docent, fotograaf en activist. Zij zet zich in voor diverse sociaal-maatschappelijke en culturele projecten in Heerlen. Met haar poëzie en andere teksten poogt ze mensen dichter bij elkaar te brengen.

Amber-Helena

“Als kind was ik erg gelovig. Elke avond voor het slapengaan bad ik tot God. Er was steeds één terugkerende wens: een nieuwe huid. Ik had eczeem, over mijn hele lijf, mijn gezicht. Kinderen wezen en staarden naar me, maakten opmerkingen, zeiden dat ik – heel bijbels – lepra had, vonden me vies. Dus ik vroeg aan de lieveheer, en aan alle heiligen die ik wist op te noemen, of ik alsjeblieft wakker kon worden met een nieuwe, gezonde huid. En als het even kon, dan ook graag een witte.

Ik was wat volwassenen standaard een ‘halfbloedje’ noemden in mid-jaren negentig. Half-Indisch. Een kind met een kleurtje, getint, exotisch. Vooral niet ‘blank’. Blank was goed, begreep ik al snel. Mooier, zuiver. Het was zoals de rest was in Heksenberg; vrijwel iedereen om mij heen althans. En ik wilde gewoon zijn. Niet horen dat mijn vader op een Indiaan leek – met bijbehorende geluiden als hij me ophaalde van school, niet moeten meelachen met grappen die mijn anders-zijn benadrukten, uit angst nog erger gepest te worden. Blank zijn, geen halfbloedje. Dat het antwoord ‘Heerlen’ of ‘Nederland’ voldoende was op de vraag ‘waar kom je vandaan?’. Dat me niet met een vreemd accent werd nageroepen: “geen Nederlands spreken jij?”, als ik stilstond bij een stoplicht op weg naar school.

Er was altijd een juxtapositie tussen hoe ik me voelde – een gewoon meisje uit Heerlen – en hoe anderen mij zagen. Ik ging me al snel identificeren als Aziatisch, ook al ben ik half-wit. Het gevoel Europees te zijn had ik niet. Toen ik tijdens mijn volwassen leven een anonieme enquête moest invullen over de werksfeer en op het eind mijn ‘ras’ moest invullen, en hier ook maar één vakje mocht aanvinken, stond ik voor een keuze. Als ik Aziatisch invulde, wist mijn baas precies van wie de antwoorden waren. Niet meer anoniem dus, zoals mijn witte collegae dat wel hadden. Maar als ik Europees in zou vullen, zou ik beweren iets te zijn dat anderen mij nooit hadden laten zijn. Uiteindelijk heb ik geweigerd antwoord te geven. Ik kon hierdoor niet meedoen aan het onderzoek, geen feedback geven. Limbo.

Als schrijver en dichter, was ik al vroeg geïnteresseerd in taal. De etymologische connotatie van het woord blank heeft me nooit aangestaan. Door mijn interesse in de herkomst van woorden was het mij direct duidelijk dat ‘blank’ gebruiken inherent ook een waardering uitspreekt. Dat ‘halfbloed’ betekent dat je geen ‘volbloed’ bent, niet van een zuiver ras. En zo kreeg ik ook steeds meer interesse in hoe de woorden die wij gebruiken het leven van mensen in minderheidsgroepen onbewust beïnvloeden. Hoe taal niet alleen kan schitteren in een gedicht, maar ook op een andere, pijnlijke manier kan raken. Kan buitensluiten. Dat het kan bepalen hoe jij naar jezelf kijkt, door de blik van anderen die niet beter weten. Wie denkt na over de woorden die een ander beschrijven, als jij zo ver van de belevingswereld van die ander afstaat? Of als de woorden die je gebruikt toch in jouw voordeel zijn, hoe onbewust dan ook?

Het aanleren van een nieuw jargon als het gaat over huidskleur en afkomst, het dekoloniseren van taal, was voor mij een prettige ontwikkeling. Taal waarin ik ook welkom was. Volbloed mens. Voor veel witte mensen leek het vooral veel ‘gedoe’. Mocht dan niets meer? Als taalliefhebber was ik juist enthousiast. Welke woorden kunnen we gebruiken die wel inclusief zijn? Daarnaast vond ik het ook mooi dat mijn interesse in etymologie opeens weer salonfähig was. Maar voor wie eerder nooit had moeten nadenken over welke woorden wel en niet ‘kunnen’, was ik geen taalliefhebber, maar lid van de taalpolitie. Ik nam het maar op de koop toe.

Toen ik zesentwintig was, ontdekte ik dat ik autistisch ben. Het paste. Het niet klakkeloos aannemen van dingen die we nou eenmaal zo doen. Het constant zoeken naar de logica, verklaringen, het verhaal achter alles. En het niet sociaal kunnen conformeren. Ik ben een outsider looking in. En hierdoor voel ik ook de vrijheid om mijn mond open te trekken, om af en toe belerend te zijn, maar hopelijk ook anderen mee te kunnen nemen in mijn enthousiasme voor taal, woorden, inclusiviteit. Al is het ook een privilege dat veel anderen met een bruine of zwarte huid niet hebben; relatief ongeschonden uit die strijd te kunnen komen.

Ik bid al heel lang niet meer voor het slapengaan. Maar als, dan zou ik niet langer vragen om een nieuwe huid, maar om een wereld die elke huid accepteert.”